Ondanks een krapterecord zijn er nog steeds mensen op de arbeidsmarkt beschikbaar voor (meer) werk. Een deel van dit zogeheten ‘onbenut arbeidspotentieel’ bestaat uit deeltijders die de wens hebben om voor meer uren ingezet te worden. Al jaren spreken economen en beleidmakers over het verhogen van de deeltijdfactor als oplossing voor de tekorten. Actueel is bijvoorbeeld het invoeren van een voltijdbonus in de zorg. Hoewel het zeker kan helpen om medewerkers in de eerstelijnszorg te vragen meer uren te werken, lijkt een vruchtbaarder alternatief het faciliteren van combinatie-banen.

Halverwege 2022 waren er 521.000 ‘onderbenutte deeltijdwerkers’, ruim 5% van het totaal aantal werkzame personen in Nederland. In de zorg en welzijn is deze groep naar verhouding zelfs groter. Naar schatting gaat het om 100.000 zorgprofessionals die de wens hebben én beschikbaar zijn om hun contracturen uit te breiden. Hoe groot deze groep is in de eerstelijnszorg, is niet precies te zeggen.

Werkgevers die het ‘onbenutte potentieel’ willen benutten, doen er goed aan om geregeld met hun medewerkers ‘het goede gesprek’ te voeren. Over de werk-privé-balans, hun ontwikkelwensen en ook over het aantal contracturen. Wellicht is een deel van de deeltijdwerkers geïnteresseerd in het werken van extra uren. Het helpt om hierover in gesprek te gaan, medewerkers te vragen wat hen tegenhoudt om meer te werken, of wat zij daarvoor nodig denken te hebben.

Zo’n gesprek kan ook de andere kant op gaan: er zijn immers méér mensen in zorg en welzijn die minder uren willen werken, dan mensen die meer uren willen werken. Uit een onderzoek van UWV van een aantal jaren terug bleek dat vooral zorgverleners in beroepen met grote tekorten (verpleegkundigen) eerder minder dan meer uren willen werken. Logischerwijs heeft dit te maken met de hoge werkdruk. Hier zit een paradox: vooral in beroepen met grote schaarste zit immers de noodzaak om de deeltijdfactor te laten stijgen.

Het is dan ook de vraag of het opplussen van de deeltijdfactor voldoende soelaas biedt voor de eerstelijnszorg. Zeker als het maar om een paar uur per werknemer gaat. In veel beroepen laat de bekostiging een grotere contractuitbreiding niet toe. Terwijl meer werken voor veel parttimers pas loont als het minstens om een extra dag gaat.

Vermoedelijk is er in de eerstelijnszorg meer winst te behalen in het combineren van twee of meer banen. Denk aan praktijkmanagers of POH’s GGZ die voor meer organisaties werken of doktersassistenten die hun baan overdag combineren met triagewerk bij de huisartsenspoedpost in het weekend. Voor medewerkers biedt het combineren van banen – naast meer inkomen – vooral meer afwisseling en uitdaging. En dat draagt weer bij aan het binden en boeien van personeel. Win-win dus. Een ander voordeel is dat medewerkers in combinatiebanen beter op de hoogte zijn van wat er speelt in andere organisaties of disciplines. Ze zorgen voor verbinding en brengen waardevolle kennis en ervaring mee van de ene naar de andere organisatie. Bij het inrichten van combinatiebanen vinden werkgevers soms financiële, juridische of administratieve beren op de weg. Het vraagt om goede afspraken tussen organisaties over werkgeverschap en (gedeelde) kosten. InEen onderzoekt in hoeverre deze obstakels spelen en weg te nemen zijn. Combinatie-banen zijn wellicht niet de snelste en makkelijkste manier om de deeltijdfactor te verhogen, maar vermoedelijk wel de meest vruchtbare.

Freek Kalkhoven,
Programmamanager Personeel & Arbeidsmarkt bij InEen

Freek Kalkhoven,
Programmamanager Personeel & Arbeidsmarkt bij InEen